Overmacht en de verbintenis tot het betalen van geld.

Kan overmacht vrijstellen van een verbintenis tot het betalen van een geldsom? Het traditionele standpunt is dat dit niet kan. Overmacht geldt immers maar bij een (absolute) onmogelijkheid een verbintenis uit te voeren indien die onmogelijkheid bovendien voor de schuldenaar onvoorzienbaar is en indien ze hem niet kan toegerekend worden. Een schuldenaar die een geïndividualiseerd voorwerp moet leveren is bevrijd van zijn verbintenis indien het goed onvoorzienbaar en buiten zijn wil is vernietigd. Geld is niet geïndividualiseerd en de betaling van geld is daarom steeds mogelijk.

 

Een deel van de rechtspraak stelt zich minder strak op met betrekking tot de vereiste onmogelijkheid: absolute onmogelijkheid is niet nodig, het volstaat dat het gaat om een aan de onmogelijkheid grenzende verzwaring van de verbintenis.

 

Deze (iets) soepeler benadering van de onmogelijkheidsvereiste heeft ruimte gecreëerd voor overmacht in de context van een betalingsverplichting. Het Hof van Beroep van Gent oordeelde dat het voor een handelaar die aan kanker leed ‘menselijkerwijs of praktisch onmogelijk’ was de huur te betalen (Gent, 5 september 2013). Een zaakvoerder-kok werd zwaar verwond door een brand in de keuken van zijn restaurant. Daardoor ging het restaurant failliet en werd de arbeidsongeschikte zaakvoerder-kok, die zich voor de kredieten van zijn zaak persoonlijk borg had gesteld, persoonlijk aangesproken.  Het Hof van Beroep van Antwerpen besloot dat hoewel er voor geldschulden niet snel een onoverkomelijk beletsel zal zijn voor de uitvoering van de overeenkomst er “niettemin geen reden  [is] om te stellen dat soortzaken en geld in het bijzonder niet met overmacht zouden kunnen geconfronteerd worden (Antwerpen, 7 september 2017).” 

Sommige rechtbanken oordelen dat een schuldenaar zich ook op overmacht kan beroepen voor het opzeggen van economisch onleefbare overeenkomsten indien die verdere uitvoering voor de schuldenaar financieel niet draagbaar is. Ook deze rechtspraak stelt zich op het standpunt van een relatieve (redelijke) onmogelijkheid. Er wordt dan wel als bijkomende voorwaarde gesteld dat er geen slecht financieel beheer geweest is. Bovendien kan overmacht in die omstandigheden enkel ingeroepen worden voor toekomstige verbintenissen krachtens de overeenkomst en niet voor reeds vervallen schulden.

 

Zelfs in het kader van deze versoepelde opvatting van overmacht stellen zijn er twee beperkingen aan de toepassing van overmacht die bijzonder relevant zijn voor de verbintenis tot het betalen van geld.

 

Overmacht kan de schuldenaar definitief vrijstellen van de uitvoering van een verbintenis indien de overmacht definitief is of kan de uitvoering van de verbintenis enkel opschorten indien de overmacht tijdelijk is. Bestaande rechtspraak van het Hof van Cassatie beperkt de toepassing van overmacht in het kader van een geldschuld tot een opschorting. Van zodra het financieel onvermogen ophoudt te bestaan herneemt de verplichting te betalen. Voor de schuldenaar betekent dit naast een tijdelijke schuldverlichting ook dat hij/zij voor de betrokken periode geen nalatigheidsinteresten moet betalen.

 

Een bijkomende beperking is dat een schuldenaar die een schuld deels kan betalen voor dat deel geen overmacht kan inroepen en dan ook deels moet betalen.

 

In de voorbereidende werkzaamheden van het nieuwe Boek 5 “Verbintenissen” van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek wordt gesteld dat ons recht het concept van financiële overmacht niet kent. Daartoe wordt verwezen naar de cassatierechtspraak van 13 maart 1947. (Ook een cassatie arrest van 28 juni 2018 wijst overmacht bij financieel onvermogen af maar dat hoeft niet uit te sluiten dat overmacht een opschortende werking heeft bij financieel onvermogen). Er wordt aan toegevoegd dat de schuldeisers van een geldschuld een samenloopprocedure tegen de schuldenaar kunnen starten en dat de schuldenaar te goeder trouw na afloop van een dergelijke procedure kan bevrijd worden van de overblijvende schulden (Memorie van Toelichting, 3 april 2019, p. 246). Nochtans blijkt de wetgever uit te gaan van een relatieve opvatting van overmacht.

 

 

 

Meer hierover: Rik Baete, “Financiële overmacht: Een onderzoek naar de invulling van de overmachtsfiguur bij verbintenissen tot betaling van een geldsom”, TPR, 2020, p.17.